Luc Brants – geschiedenis van seksuele, sekse en genderdiversiteit in West-Brabant en Breda

Kunt u iets over uzelf vertellen?

Mijn naam is Luc Brants, ik ben afkomstig uit Tilburg, woon in Eindhoven en ben inmiddels 60 jaar oud. In 1990 ben ik afgestudeerd als Cultureel Antropoloog aan de Radboud Universiteit in Nijmegen en in 2004 ben ik gepromoveerd aan de Universiteit Maastricht op een onderzoek naar het ontstaan van de ambulante zorg voor mensen met een verstandelijke beperking in Nederland.

Waar komt de passie voor historisch onderzoek vandaan?

In 2015 kwam de vraag op mijn pad, of ik iets kon schrijven over de geschiedenis van het COC-Eindhoven. Dat heeft geleid tot de studie ‘Tussen repressie en provocatie’ over de geschiedenis van de homo-emancipatie in de stad, die in 2017 verscheen. Vervolgens werd ik gevraagd om deel te nemen aan het onderzoek naar Geweld in de Jeugdzorg, waarvan in 2019 het eindrapport, Onvoldoende beschermd, verscheen. En zo langzamerhand raakte ik gespecialiseerd in onderzoek naar taboeonderwerpen als seksuele sekse- en genderdiversiteit, seksueel geweld en geweld in machtsrelaties. Vanaf 2017 werkte ik aan de geschiedenis van seksuele, sekse- en genderdiversiteit van Tilburg, dat in 2020 via Zuidelijk Historisch Contact verscheen als Van Willem II naar Roze Maandag, en vanaf 2019 was ik betrokken bij het onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut naar het beleid van de Nederlandse overheid ten opzichte van haar homoseksuele personeel in de jaren 1945-1971, dat in 2021 verscheen als De overheid en haar werknemers.

Mijn passie in historisch onderzoek heeft vooral te maken met het zichtbaar maken van verborgen geschiedenissen. Daarbij speelt mijn persoonlijke geschiedenis ook een rol: als homoseksueel wil ik laten zien, dat seksuele, sekse- en genderdiversiteit een lange geschiedenis heeft die lang verborgen is gehouden. Breder bezien wil ik bijdragen aan de emancipatie van onderdrukte of achtergestelde groepen in de samenleving door de manier waarop zij in de loop van de tijd zijn behandeld zichtbaar te maken.

Waar gaat uw onderzoek over?

De publicatie waar ik nu aan werk gaat over de geschiedenis van seksuele, sekse en genderdiversiteit in West-Brabant en Breda in het bijzonder, op vraag van het COC Tilburg-Breda.

Waarom bent u dit gaan onderzoeken?

Onderzoek naar plaatselijke geschiedenissen over dit onderwerp zijn nu nog relatief zeldzaam; voor mij is het de derde Brabantse stad die ik op dit gebied onderzoek. Die geschiedenis is bijzonder rijk en nauw verbonden met de geschiedenis van zowel de Noordelijke als de Zuidelijke Nederlanden op dit gebied.

Kunt u iets vertellen over waar u bij uw onderzoek tegenaan gelopen bent?

In Breda is voor zover bekend de enige terdoodveroordeling vanwege gelijkgeslachtelijk seksueel gedrag uitgevoerd, toen in 1639 de Bredase stadsschilder Charles de Lasco er op de Zandberg werd gewurgd. Op zijn verhaal en de omstandigheden eromheen ga ik uitgebreid in, net zoals op het verhaal van Maria van Antwerpen, de Bredase vrouw die er in de achttiende eeuw in slaagde om tot driemaal toe als man dienst te nemen in het leger en tweemaal met een vrouw is getrouwd. Vanaf het begin van de negentiende eeuw, toen het rechtssysteem in Nederland gestandaardiseerd werd, is gelijkgeslachtelijk seksueel gedrag in Breda en West-Brabant op relatief grote schaal vervolgd, een vervolging die in de twintigste eeuw verhevigde, met een hoogtepunt in de jaren vijftig. Ook dat is in West-Brabant duidelijk zichtbaar. Vanaf de jaren zestig zijn sporen van emancipatie zichtbaar, die steeds meer gingen bijdragen aan de ‘normalisering’ van seksueel, sekse- en genderdivers gedrag.

Het boek verschijnt waarschijnlijk in mei 2025.

Arnoud-Jan Bijsterveld & Henk van Mierlo (red.), Brabants bedrijfsleven in de Tweede Wereldoorlog

Kunt u iets vertellen over de onderzoekers die meewerken aan deze bundel?

Alle zes de onderzoekers hebben hun sporen verdiend in onderzoek op het gebied van de sociaaleconomische geschiedenis van Noord-Brabant. Zij publiceerden eerder over ondernemingen en economische sectoren.

Waar gaat de bundel over?

We constateerden een lacune als het gaat om de keuzes en de handelwijze van ondernemingen in Noord-Brabant tijdens de Tweede Wereldoorlog. Dit leidde tot een gezamenlijk project om te komen tot een antwoord op de vraag of hoe het nou eigenlijk zit met de ‘economische collaboratie’ waarvan zoveel bedrijven in de verschillende Noord-Brabantse industriesteden beticht worden. In Breda, Tilburg, ‘s-Hertogenbosch en Eindhoven en in andere plaatsen: overal doen de verhalen de ronde over bedrijven en fabrikanten die geprofiteerd zouden hebben van Duitse orders.

Een team van onderzoekers ging aan de slag en nam ofwel één of meer bedrijven onder de loep, een hele bedrijfstak, een specifieke fabrikant of een ondernemersfamilie. Afhankelijk van vraagstelling en beschikbare bronnen werd al snel duidelijk dat samenwerking met de bezitter vele gezichten en achtergronden had: die vond vrijwillig plaats, als er grote orders met goede winsten in het verschiet lagen (vooral in de eerste oorlogsjaren); gedwongen, bijvoorbeeld omdat gedreigd werd dat bij niet meewerken bedrijven werden afgesloten van de aanvoer van grondstoffen voor productie voor de Nederlandse markt of wanneer er in Joodse en niet-Joodse bedrijven een Verwalter werd aangesteld; om ideologische of pragmatische redenen; omdat zwarte handel lucratief was; om werknemers uit de Arbeitseinsatz te houden, noem maar op.

Kunt u iets vertellen over waar onderzoekers tegenaan lopen bij het onderzoek voor deze bundel?

Het is ons duidelijk geworden dat het onderwerp vraagt om uitvoerige nuancering en contextualisering. Hiervoor is het hier gehanteerde bottom-up-perspectief noodzakelijk, dat wil zeggen de studie van individuele ondernemingen en ondernemers. Deze studie brengt zowel de overeenkomsten als verschillen tussen bedrijven en sectoren helder aan het licht.

Wat zijn verrassende ontdekkingen?

Het belang in het economische proces van persoonlijke relaties en netwerken.

Het afwisselend samenwerken en elkaar tegenwerken van instanties van de bezetter en van ondernemers.

De opmerkelijke positieve rol die Verwalter (beheerders) speelden: – zorgden voor efficiency-slag (mechanisering; concentratie; innovatie); – introduceerden sociale maatregelen: ziekte-, invaliditeit- en pensioenregelingen; – rol verschilde per sector en bedrijf. In Joodse bedrijven gericht op arisering en liquidatie.

Veelal werd het gedrag van ondernemers ingegeven door overlevingsdrang en opportunisme, na de oorlog vaak vergoelijkt.

Betekenis naoorlogse zuivering: kwam voor Noord-Brabantse bedrijven en ondernemers zo laat dat veroordelingen vaak uitbleven. Was halfslachtig.

Het boek verschijnt waarschijnlijk in mei 2025.

Bert Oomen – Kamp Vught, daders en drijfveren

Kamp Vught was het enige SS-concentratiekamp in de door nazi-Duitsland bezette West-Europese gebieden. Het was echter niet alleen een concentratiekamp, het was ook een Jodenkamp. Het is door de Duitse bezetter gebouwd in 1942 en in september 1944 bij nadering van de geallieerden in grote haast weer ontruimd. In de korte periode van zijn bestaan hebben er ongeveer 12.000 Joden en 20.000 niet-Joden gevangen gezeten.

Hoewel ik in juni 1945, kort na het einde van de oorlog, in Vught geboren ben, heb ik in mijn jeugd nooit iets gemerkt van de bijzondere rol die mijn dorp in de oorlogsjaren gespeeld heeft. Ik groeide op in het optimisme van de wederopbouw. Alles zou anders en beter worden en aan de voorbije oorlogsjaren werd nauwelijks nog aandacht besteed. Over kamp Vught werd niet gesproken en ik heb het uitzonderlijke ervan in mijn jeugd dan ook nooit beseft. Als schooljongen kon ik me verliezen in spannende oorlogsboeken en -films, en ook mijn militaire diensttijd stond nog voornamelijk in het teken van ‘soldaatje spelen’. Pas in mijn daarop volgende studietijd aan de Technische Hogeschool in Delft raakte ik echt geïnteresseerd in de Tweede Wereldoorlog. Het begon met De banaliteit van het kwaad, het boek dat Hannah Arendt schreef over het proces dat in 1961 in Jeruzalem tegen Adolf Eichmann werd gevoerd. Vervolgens ben ik  me blijvend gaan verdiepen in het hoe en waarom van menselijk handelen.

Na het proces tegen Eichmann nam ook algemeen de belangstelling voor het gebeurde weer toe. In 1965 verscheen Ondergang van Jacques Presser en in 1978 kwam deel 8 gereed van Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog van Lou de Jong, waarin hij ook kamp Vught beschrijft. In 1986 werd de stichting Nationaal Monument Kamp Vught opgericht. Het NMKV wist op het kleine gedeelte van het voormalige kampterrein met het crematorium een herinneringscentrum te realiseren, dat in 1990 werd opengesteld voor het publiek. In 2002 is een nieuw modern herinneringscentrum gebouwd en is het gedeelte van het oorspronkelijke kampterrein dat de stichting in gebruik heeft, zoveel mogelijk in de oorspronkelijke staat teruggebracht.

Nadat ik in 2002 weer in Vught was komen wonen vroeg mijn moeder me op een dag of ik met haar het kamp wilde bezoeken. Ik moest lang aandringen eer ze vertelde waarom ze hier naartoe wilde. Ze vertelde me uiteindelijk dat een Joodse vrouw haar indertijd gevraagd had of ze met haar man en kind bij hen kon onderduiken. Mijn moeder had net haar eerste kind gekregen, mijn oudere broer, en woonde met mijn vader boven hun drogisterij in het dorp, waar de hele dag door klanten en leveranciers kwamen. Omdat het mijn ouders heel moeilijk en gevaarlijk leek om hier een gezin verborgen te houden, hebben ze het niet aangedurfd. Ze schrokken terug voor consequenties die ze niet konden overzien, hebben het Joodse gezin niet in huis durven nemen en hebben er daarna ook nooit over gesproken. Het deed mij beseffen hoezeer het kamp zeventig jaar na dato nog steeds zijn emotionele sporen naliet.

Toen ik in 2010 afscheid nam van mijn stedenbouwkundig adviesbureau kreeg ik de tijd om me meer te verdiepen in de geschiedenis van dat vreemde kamp in mijn dorp. Dat resulteerde in 2014 in mijn boek Ze bouwen daarginds een concentratiekamp, waarin ik me richt op de houding die de Vughtse omstanders destijds tegenover het kamp hebben aangenomen. Het schrijven van dit boek bracht me in nauw contact met het NMKV. In 2016 werd ik er vrijwilliger, eerst als rondleider en vervolgens ook als onderzoeker. Mijn onderzoek richtte zich in eerste instantie op de slachtoffers, maar verschoof al snel naar de daderkant. Ik wil niet alleen weten wát de slachtoffers in kamp Vught is aangedaan en door wíe, ik wil ook weten waaróm de daders zo handelden en waardoor ze gedreven werden. Ik ging niet alleen op zoek naar de daders, maar ook naar hun motieven en achtergronden. Deze zoektocht vormt de grondslag voor dit boek.

Mijn ontdekkingsreis begint een eeuw geleden met de oprichting van de SS in 1925 en loopt door tot en met de naoorlogse berechting van de daders. Bij het zoeken naar wat hen dreef komen fundamentele vragen aan de orde rond bewustzijn, vrije wil, moraal en religie, alle vier factoren met een evolutionaire oorsprong. Het hier zicht op kunnen krijgen vraagt om een brede benadering, waarbij ik ook gebruik maak van inzichten uit aangrenzende vakgebieden, zoals de evolutiewetenschap en de sociale en culturele psychologie.

Met mijn onderzoek wil ik een zo helder mogelijk inzicht geven in het gebeurde en dit toegankelijk maken voor een zo breed mogelijk publiek van geïnteresseerden. Het laat zien dat er in het chaotische nazibouwwerk geen sprake was van duidelijk afgebakende bevoegdheden in een gestructureerde chain of command, maar dat er toch een top down beleid gevoerd werd, met name door Himmler. De uitvoerders aan het einde van de bevelslijnen precies wisten wat hun baas Himmler van hen verwachtte, en beconcurreerden elkaar bij het voldoen aan die verwachtingen. Mijn conclusie luidt dat het juist de combinatie is geweest van het door Himmler en zijn rechterhand Heydrich gevoerde top down beleid én de bottom up initiatieven en de gedrevenheid van de uitvoerders, die zowel het terreurapparaat als de vernietigingsmachine van de nazi’s zo gruwelijk effectief heeft gemaakt.

Tot de uitvoerders behoorden zowel de Täter die het schrikbewind in de kampen voerden en die de gaskamers en crematoria bedienden, als de Schreibtischtäter in Berlijn en Den Haag, die vanachter hun bureaus Joden en niet-Joden naar de concentratie-, doorgangs- en vernietigingskampen stuurden. Deze daders waren geen onbeduidende radertjes in het netwerk van een kleine groep misdadigers, maar SS’ers die met elkaar wedijverden bij het voeren van het terreurbewind tegen de bevolking, en de concepten en werktuigen voor de moord op miljoenen mensen bedachten, bouwden en bedienden. Mijn onderzoek laat zien dat deze daders geen willoze marionetten waren en ook geen sadistische psychopaten, maar gewone Duitsers die eigen afwegingen en keuzes hebben gemaakt.

Als Zuidelijk Historisch Contact werken we momenteel aan de fondsenwerving om de publicatie van dit onderzoek mogelijk te maken.