Kamp Vught was niet alleen het enige SS-concentratiekamp in de door nazi-Duitsland bezette West-Europese gebieden, het was ook een Jodenkamp. Tegenstanders van het regime werden opgesloten en als dwangarbeiders geëxploiteerd in concentratiekampen, terwijl Jodenkampen waren bedoeld om Joden op te vangen voordat ze op transport konden worden gezet naar de vernietigingskampen in het Oosten. Juist omdat Kamp Vught deze uitzonderlijke dubbelfunctie had, biedt het onderzoek naar zijn geschiedenis meer inzicht in het terreursysteem van de nazi’s, waardoor Hitler aan de macht kon blijven, én in de vernietigingsindustrie waarmee hij meer dan zes miljoen Joden, Roma en Sinti liet vermoorden.
Bert Oomen geeft een verhelderende inkijk in het systeem waarin de daders functioneerden en in de maatschappelijke en sociale context waarbinnen zij opereerden. Hij gaat uitvoerig in op de achtergronden, overtuigingen en drijfveren van de daders in het kamp zelf en van de schrijftafelmoordenaars in Den Haag en Berlijn die het terreurapparaat en de vernietigingsmachine bedachten en draaiende hielden.
Het boek is verschenen bij Walburg Pers en te bestellen via de uitgever of uw boekhandel.
De auteur over zijn onderzoek:
Kamp Vught was het enige SS-concentratiekamp in de door nazi-Duitsland bezette West-Europese gebieden. Het was echter niet alleen een concentratiekamp, het was ook een Jodenkamp. Het is door de Duitse bezetter gebouwd in 1942 en in september 1944 bij nadering van de geallieerden in grote haast weer ontruimd. In de korte periode van zijn bestaan hebben er ongeveer 12.000 Joden en 20.000 niet-Joden gevangen gezeten.
Hoewel ik in juni 1945, kort na het einde van de oorlog, in Vught geboren ben, heb ik in mijn jeugd nooit iets gemerkt van de bijzondere rol die mijn dorp in de oorlogsjaren gespeeld heeft. Ik groeide op in het optimisme van de wederopbouw. Alles zou anders en beter worden en aan de voorbije oorlogsjaren werd nauwelijks nog aandacht besteed. Over kamp Vught werd niet gesproken en ik heb het uitzonderlijke ervan in mijn jeugd dan ook nooit beseft. Als schooljongen kon ik me verliezen in spannende oorlogsboeken en -films, en ook mijn militaire diensttijd stond nog voornamelijk in het teken van ‘soldaatje spelen’. Pas in mijn daarop volgende studietijd aan de Technische Hogeschool in Delft raakte ik echt geïnteresseerd in de Tweede Wereldoorlog. Het begon met De banaliteit van het kwaad, het boek dat Hannah Arendt schreef over het proces dat in 1961 in Jeruzalem tegen Adolf Eichmann werd gevoerd. Vervolgens ben ik me blijvend gaan verdiepen in het hoe en waarom van menselijk handelen.
Na het proces tegen Eichmann nam ook algemeen de belangstelling voor het gebeurde weer toe. In 1965 verscheen Ondergang van Jacques Presser en in 1978 kwam deel 8 gereed van Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog van Lou de Jong, waarin hij ook kamp Vught beschrijft. In 1986 werd de stichting Nationaal Monument Kamp Vught opgericht. Het NMKV wist op het kleine gedeelte van het voormalige kampterrein met het crematorium een herinneringscentrum te realiseren, dat in 1990 werd opengesteld voor het publiek. In 2002 is een nieuw modern herinneringscentrum gebouwd en is het gedeelte van het oorspronkelijke kampterrein dat de stichting in gebruik heeft, zoveel mogelijk in de oorspronkelijke staat teruggebracht.
Nadat ik in 2002 weer in Vught was komen wonen vroeg mijn moeder me op een dag of ik met haar het kamp wilde bezoeken. Ik moest lang aandringen eer ze vertelde waarom ze hier naartoe wilde. Ze vertelde me uiteindelijk dat een Joodse vrouw haar indertijd gevraagd had of ze met haar man en kind bij hen kon onderduiken. Mijn moeder had net haar eerste kind gekregen, mijn oudere broer, en woonde met mijn vader boven hun drogisterij in het dorp, waar de hele dag door klanten en leveranciers kwamen. Omdat het mijn ouders heel moeilijk en gevaarlijk leek om hier een gezin verborgen te houden, hebben ze het niet aangedurfd. Ze schrokken terug voor consequenties die ze niet konden overzien, hebben het Joodse gezin niet in huis durven nemen en hebben er daarna ook nooit over gesproken. Het deed mij beseffen hoezeer het kamp zeventig jaar na dato nog steeds zijn emotionele sporen naliet.
Toen ik in 2010 afscheid nam van mijn stedenbouwkundig adviesbureau kreeg ik de tijd om me meer te verdiepen in de geschiedenis van dat vreemde kamp in mijn dorp. Dat resulteerde in 2014 in mijn boek Ze bouwen daarginds een concentratiekamp, waarin ik me richt op de houding die de Vughtse omstanders destijds tegenover het kamp hebben aangenomen. Het schrijven van dit boek bracht me in nauw contact met het NMKV. In 2016 werd ik er vrijwilliger, eerst als rondleider en vervolgens ook als onderzoeker. Mijn onderzoek richtte zich in eerste instantie op de slachtoffers, maar verschoof al snel naar de daderkant. Ik wil niet alleen weten wát de slachtoffers in kamp Vught is aangedaan en door wíe, ik wil ook weten waaróm de daders zo handelden en waardoor ze gedreven werden. Ik ging niet alleen op zoek naar de daders, maar ook naar hun motieven en achtergronden. Deze zoektocht vormt de grondslag voor dit boek.
Mijn ontdekkingsreis begint een eeuw geleden met de oprichting van de SS in 1925 en loopt door tot en met de naoorlogse berechting van de daders. Bij het zoeken naar wat hen dreef komen fundamentele vragen aan de orde rond bewustzijn, vrije wil, moraal en religie, alle vier factoren met een evolutionaire oorsprong. Het hier zicht op kunnen krijgen vraagt om een brede benadering, waarbij ik ook gebruik maak van inzichten uit aangrenzende vakgebieden, zoals de evolutiewetenschap en de sociale en culturele psychologie.
Met mijn onderzoek wil ik een zo helder mogelijk inzicht geven in het gebeurde en dit toegankelijk maken voor een zo breed mogelijk publiek van geïnteresseerden. Het laat zien dat er in het chaotische nazibouwwerk geen sprake was van duidelijk afgebakende bevoegdheden in een gestructureerde chain of command, maar dat er toch een top down beleid gevoerd werd, met name door Himmler. De uitvoerders aan het einde van de bevelslijnen precies wisten wat hun baas Himmler van hen verwachtte, en beconcurreerden elkaar bij het voldoen aan die verwachtingen. Mijn conclusie luidt dat het juist de combinatie is geweest van het door Himmler en zijn rechterhand Heydrich gevoerde top down beleid én de bottom up initiatieven en de gedrevenheid van de uitvoerders, die zowel het terreurapparaat als de vernietigingsmachine van de nazi’s zo gruwelijk effectief heeft gemaakt.
Tot de uitvoerders behoorden zowel de Täter, die het schrikbewind in de kampen voerden en die de gaskamers en crematoria bedienden, als de Schreibtischtäter in Berlijn en Den Haag, die vanachter hun bureaus Joden en niet-Joden naar de concentratie-, doorgangs- en vernietigingskampen stuurden. Deze daders waren geen onbeduidende radertjes in het netwerk van een kleine groep misdadigers, maar SS’ers die met elkaar wedijverden bij het voeren van het terreurbewind tegen de bevolking, en de concepten en werktuigen voor de moord op miljoenen mensen bedachten, bouwden en bedienden. Mijn onderzoek laat zien dat deze daders geen willoze marionetten waren en ook geen sadistische psychopaten, maar gewone Duitsers die eigen afwegingen en keuzes hebben gemaakt.