Wat was de betekenis van sport voor Tilburgers en de Tilburgse samenleving tijdens de ontwikkeling tot moderne industriestad? Voormalig gymnastiekleraar en docent sportmarketing Thijs Kemmeren deed onderzoek naar sportbeoefening in de stad. Voor Kemmeren is sport een sociaal-cultureel verschijnsel, het zijn activiteiten met maatschappelijke betekenis. In het boek volgt hij Tilburgse sporters, sportverenigingen, -faciliteiten en -evenementen uit het verleden van handboogschieten en wielrennen tot voetbal, gymnastiek, korfbal en hockey. Hij beschrijft hoe sport sociale onderscheiden kon bevestigen of juist tot sociale samenhang en een gevoel van gezamenlijkheid kon leiden, hoe de sport die je beoefent, uitdrukking kon zijn van identiteit en standsverschil, hoe spanningen in de samenleving ontlading vonden op het sportveld tijdens derby’s, hoe nieuwkomers vernieuwing brachten in de sport, hoe belangrijk kampioenschappen en sporters waren voor de stedelijke samenleving. Via de sport krijgen we zo ook meer zicht op maatschappelijke veranderingen in de stad.
Het boek is verkrijgbaar via PicturesPublishers.
Lees ook het interview met de auteur in de regionale dagbladen – BD, ED, BNdeStem – of beluister de podcast die eerder verscheen op Brabants Erfgoed.
Kunt u iets over uzelf vertellen?
Mijn naam is Thijs Kemmeren (17 augustus 1951). Ik ben geboren, getogen, voor een belangrijk deel opgeleid en werkzaam geweest in Goirle en Tilburg. Na mijn opleiding aan de Kweekschool Oude Dijk en de Katholieke Academie voor Lichamelijke Opvoeding studeerde ik geschiedenis MO I en II aan de Katholieke Leergangen. Ik behaalde mijn doctoraal examen aan de Universiteit Utrecht. Een van mijn bijvakken was lokale en regionale geschiedenis. Mijn werkzame leven startte ik aan de LHNO in Goirle als sportleraar en aan de Rooi Pannen te Tilburg waar ik vooral economische vakken verzorgde. Vervolgens kreeg ik een baan als docent sportmarketing bij Fontys Economische Hogeschool Tilburg voor de afstudeerrichtingen Sport Economie en Communicatie (SPECO) en de Johan Cruyff Academie (JCA). Voor mijn maatschappelijke activiteiten werd ik in 2017 ik benoemd tot ridder in de Orde van Oranje Nassau. Ik woon in Goirle samen met Renate van Dommelen en heb twee kinderen Janneke en Maarten en drie kleinkinderen, Saar, Moos en Evi.
Waar komt de passie voor historisch onderzoek vandaan
Tijdens de opleiding voor onderwijzer koos ik voor de specialisatie sport en geschiedenis. De belangstelling voor de manier waarop mensen hun leven en de samenleving in het verleden hebben ingericht was al vroeg aanwezig. De interesse voor historisch onderzoek kwam toen ik ervoor koos om, naast mijn baan als sportleraar, geschiedenis te gaan studeren. Ik koos ervoor om het verleden van het dorp waar ik geboren was, werkte en nog steeds woon diepgaander te onderzoeken. Dat resulteerde in twee scripties voor de MO opleiding en een voor mijn doctoraal scriptie. De laatste studie maakte deel uit van een groot onderzoek in de jaren tachtig over de Meijerij. Goirle was aanvankelijk geen voorbeelddorp, maar omdat het in de uiterste zuidwesthoek van het gewest lag, kon ik toch een bijdrage leveren. Uiteindelijk resulteerde dit onderzoek in een populair wetenschappelijke serie over de geschiedenis van Goirle: Twee Eeuwen Goirle
Waar gaat uw onderzoek over?
Mijn dissertatie gaat over de sociaal-maatschappelijke betekenis van sport in Tilburg tussen 1840 en 1940. De ondertitel luidt: Identiteit, diversiteit en distinctie. In deze honderd jaar groeide Tilburg van een arm agrarisch dorp uit tot een moderne industriestad. Demografisch, economisch, sociaal en cultureel veranderde de stad ingrijpend. Ik stelde me de vraag in hoeverre de opkomst en ontwikkeling van sport en de sportverenigingen in de stad in bovengenoemd tijdvak zowel bijdroeg aan een dynamisch proces van identiteitsvorming als aan de constructie van lokaal chauvinisme met een eigen unieke collectieve herinnering. Gerelateerd aan de primaire vraag naar identiteit en identificatie stelde ik ook de vraag naar diversiteit (zowel met betrekking tot sociaalgeografische, -economische en -sportieve aspecten) en ‘distinctie’. Op welke manier beïnvloedde of weerspiegelde sportbeoefening de veranderende sociale verhoudingen, faciliteerde het nieuwe sociale netwerken en/of sociale ongelijkheid.
Waarom bent u dit gaan onderzoeken?
De keuze van dit thema verraste niemand. Als docent bij SPECO en de JCA gaf ik jaren colleges over de rol die sport speelt in de samenleving. Dat thema was feitelijk geen onderdeel van het curriculum, maar samen met enkele andere docenten vonden we dat afgestudeerden die in de wereld van de sport willen gaan werken inzicht en opvattingen hierover moeten ontwikkelen. Die rol is niet alleen van betekenis omdat voldoende sporten en bewegen een grote bijdrage levert aan gezondheid, maar ook aan sociale samenhang en het sociale weefsel van een gemeenschap. Bovendien maakt de keuze voor een sport en een sportvereniging deel uit iemands persoonlijke identiteit. Tegelijk weerspiegelt deze sportkeuze de manier waarop sociale groepen zich van elkaar onderscheiden. Gevoegd bij mijn belangstelling voor het verleden lag de keuze voor geschiedenis van sport en sporten op lokaal niveau voor de hand. Ik vond en vind het de moeite waard om meer inzicht in deze thematiek te krijgen. Zeker in onze tijd is het ook een zeer actueel onderwerp.
Kunt u iets vertellen over waar u bij uw onderzoek tegenaan gelopen bent?
Zeker. Ik wil hierbij vier elementen noemen. Als eerste het begin van sport in de stad. Aanvankelijk had ik het idee dat sport in Tilburg begon bij de oprichting van voetbalclub Willem II in 1896. Maar mijn promotor Pascal Delheye wees me erop dat wanneer je het begrip sport wat breder benaderde sport wel eens veel eerder een rol in de Tilburgse samenleving speelde. Dat klopte ook: al in 1844 werden de eerste handboogschietverenigingen opgericht. Deze verenigingen en het volksvermaak van het handboogschieten sportificeerde waardoor Tilburgse handboogschutters konden deelnemen aan de Olympische Spelen van Parijs. Als sporthistoricus zorgde professor Delheye er ook voor dat de gekozen thematiek verder bouwt op en aansluit bij (internationale) actuele academische vragen van de sportgeschiedenis. Hij leerde me om de bijzondere verhalen te plaatsen in een theoretisch kader waardoor het onderzoek een waardevolle bijdrage levert aan de wetenschap.
Een ander belangrijk probleem voor mij was dat de academische wereld, waar ik in de jaren tachtig zijdelings kennis mee had gemaakt, zich sterk ontwikkeld heeft. De bereidheid van mijn promotor Arnoud-Jan Bijsterveld om me wegwijs te maken in deze voor mij toch nieuwe wereld heeft me zeer geholpen dit onderzoek tot een goed einde te brengen. Professor Bijsterveld zorgde ervoor dat ik academische vaardigheden, zoals academisch schrijven leerde. Het door hem georganiseerde colloquium waren voor mij onmisbare bijeenkomsten om de dissertatie tot een goed einde te brengen.
Een volgend probleem voor het onderzoek was het ontbreken van archiefmateriaal. Sportverenigingen houden zich vooral bezig met de wedstrijd van vandaag en die van morgen. Van maar weinig sportverenigingen was een archief in het Regionaal Archief Tilburg aanwezig. Zelden zijn sportbestuurders met het verleden bezig, ze hebben het veel te druk met andere zaken. De geschiedenis is overigens wel zichtbaar in de stadions, in de clubliederen en de clubkleuren. De afwezigheid van archiefmateriaal kon worden opgelost door veelvuldig gebruik te maken van Delpher, de onvolprezen website van de Koninklijke Bibliotheek waar kranten en tijdschriften digitaal geraadpleegd kunnen worden.
Een vierde en laatste punt dat ik wil noemen is het ontbreken van academische belangstelling voor sportgeschiedenis in Nederland. Er zijn slechts enkele historici in Nederland die het de moeite waard vinden om op een wetenschappelijk verantwoorde manier de geschiedenis van spot te bestuderen. Dat was in de jaren zeventig en tachtig al zo en daar is nauwelijks verandering in gekomen.
Wat heeft u nog meer ontdekt?
De grote betekenis van sport en sportverenigingen voor individuen en voor de gemeenschap, niet alleen nu, maar ook in het verleden. Als voorbeeld noem ik de sportfaciliteiten. Die zijn niet alleen belangrijk omdat daar gesport en bewogen kan worden, maar meer nog als trefpunt en ontmoetingsplaats voor de sporters en hun aanhang. Ze zijn bovendien uithangbord voor de stad. Hier komen mensen samen. Sportstadions maken niet alleen deel uit van de persoonlijke maar ook van de stedelijke identiteit. Hiermee onderscheiden steden zich. Gemeentelijke overheden mogen zich hiervan meer bewust zijn. Een ander voorbeeld is de rol van de sportverenigingen: die nieuwe verenigingen, vaak opgericht door nieuwe Tilburgers, absorbeerden de snel groeiende bevolking en droegen bij aan sociale cohesie en betrokkenheid. Tot slot de betekenis van topsporters die bijdroegen aan de vorming van identiteit en identificatie, zowel voor individuen, de sportvereniging als voor de stad.