Het complete boek kunt u hier lezen:

PDF

459 pagina’s, dissertatie Deze uitgave is niet meer te bestellen

Kleding is altijd, maar zeker de laatste eeuw, onderhevig aan grote veranderingen. Mode is vooral van toepassing op kleding. Ze varieert van correct, vormvast en kleurecht tot nonchalant, te groot, gerafeld en onverschillig. Beide uitersten zijn in deze periode bereikt. De zogenoemde ‘herontdekking van het lichaam’, sinds de jaren twintig van deze eeuw, de sport, toename van vrije tijd en een lossere moraal beïnvloeden de keuze en de vorm van kleding. Amerikaanse legerdumpgoederen bepalen het aanzien van een grote bevolkingsgroep na de Tweede Wereldoorlog. Provo’s en hippies zien in de spijkerbroek, tegenwoordig in brede kring en in bijna alle omstandigheden aanvaard, een teken van verzet tegen het establishment.

De kledinghandel beperkt zich in 1850 slechts tot een tweedehandsmarkt en het kleine maatkledingbedrijf, maar na de uitvinding van de naaimachine breidt deze zich uit tot massaproduktie. Die levert praktisch alleen confectie met vaste prijzen. De maatkleermakerij is verdrongen en de confectie heeft zich genesteld in boetieks, shops en grote concerns. Reclame, verkooptechnieken en verkopers passen zich aan. Ook in ‘s-Hertogenbosch is de kledinghandel oudtijds in handen van oud-kleerkopers en de kleermakers, eigenlijk al sinds de Middeleeuwen in een kleermakersgilde verenigd. Oud-kleerkopers zijn in de stad talrijk en geconcentreerd in de Kolperstraat, waar zij aan laagstbetaalden en armen hun waren slijten (kolporteren). Kleding- en textielnijverheid komen als dominerende ambachtelijke huisindustrie in de negentiende eeuw tot bloei. Verkoop van confectiekleding raakt in de mode en door weekmarkten populair. In onze eeuw ontstaan de grote winkelbedrijven, die echter pas na de Winkelsluitingswet van 1932 een bedreiging vormen voor de middenstand. Voor de Bossche situatie is ook de aanwezigheid van bekende familiezaken kenmerkend.

Al deze ontwikkelingen beschrijft de auteur aan de hand van het familiebedrijf A.F. Jansen, dat al generaties lang in kleding handelt. Van kleerkopers en markthandelaars in stad en platteland wordt de grondlegge in 1895 winkelier op de hoek van en later op de Markt. Aanvankelijk verkoopt hij maat- en confectiekleding. Beide zonen worden nog als kleermaker-thuiswerker opgeleid. Het kapitaal blijft in de familie, die niet met banken werkt. Pas in 1919 wordt een betrekkelijke buitenstaander, maar nog altijd een zwager, als accountant aangetrokken. Uitbreiding van de zaak met verschil in assortiment, vindt plaats met een nieuwe vestiging van een derde broer aan de Hoge Steenweg in 1929. In het begin van de jaren vijftig zijn er maar liefst achttien familieleden in het bedrijf, inmiddels omgezet in een naamloze vennootschap, werkzaam. Kleinzoons vinden werk in filialen te Utrecht, Nijmegen, Eindhoven, Weert en Tilburg. In 1987 houdt het familiebedrijf op te bestaan. De gang van zaken bij ‘A.F. Jansen’ in de manier van verkopen weerspiegelt zich op landelijke schaal: het ontstaan van warenhuizen in de vorige eeuw (de eerste Winkel van Sinkel in 1822, Vroom en Dreesmann in 1887). Rond 1965 vindt de grote kledingomslag plaats door de komst van de boetieks (overigens begonnen door de filiaalbedrijven) en jeansshops, vaak met buitenlandse namen, waardoor de identiteit van een stad verloren gaat.