Na de verovering van ’s-Hertogenbosch door Frederik Hendrik in 1629 bleef in de stad een flink garnizoen van het Staatse leger achter. De inkwartiering van de duizenden militairen gedurende de hele Staatse periode, tot 1795, had een grote impact op de stad. Prostitutie tierde welig.
In Dagelijks leven in ‘ontugt’ komen talrijke aspecten van de prostitutie in ‘s-Hertogenbosch aan bod. Gedetailleerd wordt ingegaan op de organisatie van het prostitutiewezen. De maatschappelijke achtergrond van de vrouwen die erin werkzaam waren wordt belicht. Niet allen behoorden tot de groep van de allerarmsten. Veel aandacht gaat uit naar de exploitatie van de hoerenhuizen; van het werven van personeel en klanten tot de hoogte van het hoerenloon. De lezer krijgt een inkijkje in het dagelijks leven in de bordelen. De locaties van bordelen evenals die van de tippelgebieden komen aan bod. Een aantal vrouwen wordt op de voet gevolgd.
Duidelijk wordt dat voor een omvangrijk deel van de Bossche bevolking armoede en ellende waren verweven met criminaliteit en in het bijzonder met prostitutie. Voor veel arme vrouwen in de 17de en 18de eeuw was prostitutie een wezenlijk aspect van het dagelijkse leven, zeker in een garnizoensstad als ’s-Hertogenbosch. Het was voor hen een manier om het hoofd boven water te houden in een harde wereld van armoede, ellende, vernedering en vervolging. Toch weten we weinig van de vrouwen die zich prostitueerden. In dit boek haalt historicus en voormalig archivaris Jos Wassink hen uit de anonimiteit. Aan de hand van rechtbankverslagen beschrijft hij wie ze waren en hoe hun dagelijks leven eruitzag. Zo laat hij de lezer kennismaken met Maria Greffing, Lucia Hogendorp en Caatje van Aartrijk.
Geen sekswerkers, maar hoeren in Den Bosch in de Staatse tijd
Het boek gaat vooral over de vrouwen die destijds prostitutie bedreven. Jos vindt dat de hedendaagse benamingen als ‘prostituee’ en ‘sekswerker’ niet goed passen bij de vrouwen die hij beschrijft, en gebruikt daarom het woord ‘hoer’. Hij is er zich zeer wel van bewust dat het gewoonlijk pejoratief wordt gebruikt. Bovendien beseft hij terdege dat welke aanduiding dan ook oneigenlijk is, want die vrouwen en meisje waren zo veel meer dan dit etiket.
Er waren verschillende vormen van prostitutie in een grote vestingstad als ’s-Hertogenbosch waar gedurende de Staatse tijd altijd enkele duizenden soldaten in garnizoen lagen. De stad was als het ware een magneet voor hoeren. Er zijn verschillende vormen van prostitutie. Soldatenhoeren volgen de militairen van de ene naar de andere garnizoensstad. In ’s-Hertogenbosch is veel bordeelprostitutie. Daarnaast wemelde het van de tippelaarsters op straat. Vrijwel alle vrouwen die zich prostitueerden waren erg arm. De bordeelhoudsters hadden het financieel niet erg veel beter dan de hoeren.
Wassink vertelt dat er wel enkele vrouwen waren die niet uit een arm milieu kwamen. Zo was er Maria Catharina Heijnissen, stiefdochter van de stadsdokter van Hamburg, die wegliep met medenemen van het zilveren bestek van haar ouders. Ze verkocht het en van de opbrengst leidde ze een vrolijk leventje tot het geld op was. In 1755 belandde ze in ’s-Hertogenbosch in de prostitutie.
Juist die verhalen van uitzonderingen, zoals van Maria Cahtarina Heijnissen en van bordeelhoudster Lucia Hogendorp kunnen interessant zijn. De broer van Lucia was predikant in Zierikzee. Lucia dreef een bordeel vlakbij de bleekvelden in de buurt van de Catharinakerk in ’s-Hertogenbosch. Ze was ondernemend en omdat haar zaak niet zo goed liep, vertrok ze in 1784 met man en kinderen naar Amsterdam om in een louche danslokaal een beter bestaan op te bouwen. Haar man werd een soort uitsmijter bij een ander zaakje. Overdag ging Lucia met tweedehandskleren en huisraad langs de straat. In hun armetierige Amsterdamse behuizing herbergden ze ook nog twee jonge vrouwen.
Het leven in de grote stad viel Lucia tegen. Na een half jaar hield ze Mokum voor gezien en keerde met haar gezin terug naar de Diezestad, naar dezelfde buurt. Ze begon weer een bordeel, waarvoor ze een meisje uit Amsterdam had meegebracht. Haar zaakje kreeg een enigszins internationaal karakter. Er lagen in ’s-Hertogenbosch militairen uit vele streken van Europa, met name uit Zwitserland, het Duitse Rijk en Schotland. Zoals in veel Bossche bordelen werkte bij Lucia ook een meisje uit het Duitse Rijk. Bijzonder was dat ze korte tijd een Engelssprekend meisje uit Yorkshire, Maria Geffing, in huis had. Ze liet aan diverse mannen, via briefjes die haar veertienjarige dochter bezorgde, bekendmaken dat ze in hun eigen taal bediend konden worden.
Maria Greffing was negentien jaar toen ze in 1785 bij Lucia onderdak kreeg en had al een bewogen leven achter de rug. Op haar vijftiende was ze in Hull getrouwd met een Zwitser. In korte tijd waren drie kinderen geboren. Ze stierven alle drie heel jong. Omdat haar man in Hull niet goed aan de slag kon komen, was het stel naar Zwitserland gegaan. Tijdens die reis in 1784 waren ze door ’s-Hertogenbosch gekomen. In Zwitserland liep het huwelijk vrijwel meteen op de klippen. Maria besloot terug te reizen naar haar geboorteplaats en kwam weer door ’s-Hertogenbosch, maar nu alleen. Van een anonieme vrouw kreeg ze de tip dat ze goedkoop onderdak kon krijgen bij Lucia Hogendorp. Allicht had ze snel in de gaten in wat voor huishouden ze was beland. Het gebeurde dat Maria tussen twee mannen werd gezet om wijn met hen te drinken en om ze vervolgens aan hun gerief te helpen. Voor dat genot moesten de mannen haar twee gulden betalen. Maria moest, zoals gebruikelijk in veel bordelen, de helft daarvan afdragen aan Lucia, de hoerenwaardin.
Na tien dagen wilde Maria niet meer in de prostitutie werken en probeerde het huis te ontvluchten. Er brak een geweldige vechtpartij uit. De buren alarmeerden de militaire wacht. Lucia wist over de muur van het nabijgelegen bleekveld te klimmen en liet daar flinke bloedsporen op de lakens achter. Uiteindelijk werden alle vrouwen uit het bordeel gearresteerd. Verbanning was de geëigende straf voor prostitutie. Met Lucia liep het anders af. Haar broer, de Zeeuwse dominee, beloofde de opsluiting van Lucia zelf te regelen en voor de opvoeding van haar dochter te zorgen.
In het boek kun je veel meer lezen over vrouwen uit onder meer het Duitse Rijk en Zwitserland die voor werk op doortocht waren naar het rijke Holland en Zeeland en in ’s-Hertogenbosch bleven hangen om zich daar te prostitueren aan militairen en zo het hoofd boven water probeerden te houden.
Over de auteur
Historicus Jos Wassink woont in ’s-Hertogenbosch. Hij begon zijn carrière bij het Rijksarchief in Noord-Brabant (nu BHIC). Toen hij gemeentearchivaris van Weert was, promoveerde hij in 2004 aan de Radboud Universiteit op het proefschrift over rechtspraak en bestuur in Weert in de periode 1568-1795. In 2008 werd hij provinciaal historicus van Utrecht en de laatste jaren voor zijn pensionering werkte hij als consulent bij het Nederlands Centrum voor Volkscultuur en Immaterieel Erfgoed (VIE) waar hij erfgoedgemeenschappen ondersteunde bij het plaatsen van hun tradities op de Nationale Inventaris Immaterieel Cultureel Erfgoed. Hij schreef boeken en artikelen over lokale en regionale geschiedenis in Nederland en over immaterieel cultureel erfgoed. Voor HOVO-Brabant geeft hij cursussen over schaduwkanten van de Gouden Eeuw en de geschiedenis van groepen mensen in de marge van de samenleving, waar Wassinks belangstelling naar uit gaat.
Over het onderzoek voor dit boek
Door zijn onderzoek en werk als archivaris is Jos Wassink thuis in de oude rechterlijke archieven. In de dossiers vindt hij, zoals hij zelf zegt, ‘prachtige beelden van het dagelijks leven.’ Het alledaagse, zoals gewoonten, gebruiken en tradities boeit hem.
Toen Wassink na zijn pensionering op zoek ging naar een onderwerp voor historisch onderzoek ontdekte hij al snel dat het rijke oude rechterlijke archief van ’s-Hertogenbosch vele dossiers bevat over prostitutie. In de vestingstad bestond de clientèle vooral uit militairen. Met zijn voormalige vakbroeder en jaargenoot op de Archiefschool dr. Aart Vos, die ook gepensioneerd is, nam hij in december 2016 contact op om te horen of dossiers van de schepenbank van ’s-Hertogenbosch voldoende materiaal bevatten voor een onderzoek naar prostitutie. Vos had de criminele dossiers heel gedetailleerd ontsloten in het online databaseprogramma Dataschurk. Hij wist Wassink ervan te overtuigen dat de dossiers zeer interessante en rijke gegevens bevatten over dit onderwerp.
Enigszins verbaasd was Wassink over het feit dat er nog betrekkelijk weinig gedegen onderzoek is gedaan naar prostitutie in Nederlandse steden in de zeventiende en achttiende eeuw. In de geschiedschrijving over de vroegmoderne periode in Nederland is het onderwerp namelijk lange tijd doodgezwegen. In de standaardwerken over deze tijd van bijvoorbeeld A. Th. van Deursen en Maarten Prak vindt men amper een woord over prostitutie, terwijl die in alle steden volop aanwezig was. Alleen Lotte van de Pol publiceerde uitvoerig over de prostitutie in Amsterdam. In 1996 verscheen haar proefschrift Het Amsterdamse hoerdom. Pas het laatste decennium lijkt het tij onder invloed van belangstelling voor vrouwen- en gendergeschiedenis enigszins te keren. Manon van der Heijden besteedt in haar boek Misdadige vrouwen (2014) uitgebreid aandacht aan prostituees. Sanne Bos schreef in 2018 een mastercriptie over prostitutie in de achttiende eeuw in Den Haag. Behalve over Amsterdam is er nog geen monografie over prostitutie in een Nederlandse stad in druk verschenen.
Wassink ging maandenlang één of meerdere dagen per week naar het Stadsarchief van ’s-Hertogenbosch om de dossiers te bestuderen. Archiefmedewerkers wezen hem erop dat de dossiers gefotografeerd konden worden zodat hij ze thuis kon lezen. Hij verkoos echter het bestuderen van de originele stukken mede omdat hij wist dat ook allerlei krabbeltjes op de achterkant van het papier van belang konden zijn. Niet zelden beleefde hij nog de sensatie van het contact met de documenten. Hij genoot van het handgeschreven schrift van de griffier.Wassink: ‘Verrassend was de diepgravende interesse die de verhoorders van de opgepakte vrouwen toonden in de levenswandel van de arrestanten. Ik dacht meteen: hiermee kan ik een goed beeld scheppen van het dagelijks leven in de prostitutie.’ De verhoren verliepen volgens een bepaald stramien. Eerst werden persoonsgerichte vragen gesteld. De verhoorders vroegen naar de naam, de leeftijd, de geboorteplaats, het beroep, de verblijfplaatsen, de namen en de beroepen van de ouders. Ze wilden ook weten uit wat voor soort gezin de verdachte kwam, hoeveel broers en zussen ze had. Vervolgens werd dikwijls geïnformeerd wanneer de verdachte het ouderlijk huis had verlaten en waar ze toen was gaan wonen. Hoe kon ze zelf in haar onderhoud voorzien? Leefde ze met een man en had ze kinderen? Dikwijls wilde het gerecht weten wanneer de vrouw zich voor het eerst met prostitutie had ingelaten en hoe vaak ze contact met mannen had. Hoeveel geld ontving ze van klanten en welk deel moest ze daarvan eventueel afdragen aan kost- en huurgeld aan een bordeelhoudster. Het waren allemaal open vragen. De zaakgerichte vragen naar misdrijven waarvan ze verdacht werd, waren gesloten, suggestief en sturend. Justitie leek niet zozeer op zoek naar waarheidsvinding, maar meer naar bevestiging van hetgeen ze veronderstelde.
Wassink vond het wonderlijk dat de mannen, de klanten, niet gestraft werden. Officieel was namelijk voor iedereen, ook voor de Staatse soldaten, seks buiten het huwelijk niet toegestaan. Wassink ging daarvoor op zoek naar dossiers over berechting van militairen. De archieven van de garnizoenskrijgsraden in ’s-Hertogenbosch bleken verloren gegaan te zijn. Van een krijgsraad in Grave konden wel enkele stukken bestudeerd worden. In het Nationaal Archief in Den Haag zocht Wassink vergeefs in de archieven van de Hoge Krijgsraad. Militairen werden gezien als slachtoffers van de verleiding en werden nimmer veroordeeld voor prostitutiebezoek. Wel werden in archieven van met name de Gereformeerde Kerk in ’s-Hertogenbosch ernstige veroordelingen aangetroffen van mannen die niet voldeden aan de strenge zedelijke normen. Uit alle dossiers tezamen komt het beeld naar boven dat prostitutie in de garnizoensstad ’s-Hertogenbosch gedurende de hele Staatse periode welig tierde.
Anders dan veel mensen denken werd prostitutie vóór 1800 vooral georganiseerd door vrouwen. Het was vooral een vrouwenbedrijf waarbij de mannen een ondergeschikte rol speelden en natuurlijk klant waren. Van ‘pooiers’ was nog nauwelijks sprake. Wassink ziet prostitutie in nauwe samenhang met leven aan de onderkant van de maatschappij. Het was een wezenlijk aspect van het gewone en dagelijkse leven in de Brabantse vestingstad. Op verschillende plekken in de stad waren bordelen en tippelaarsters werden aangetroffen in het centrum, in alle steegjes en bij de vestingwerken rondom ’s-Hertogenbosch.
Aandacht in de media
https://www.bastionoranje.nl/index.php?pagina=nieuws&categorie=215&artikel=18205
https://www.erfgoedshertogenbosch.nl/verhalen/hoeren-in-s-hertogenbosch-in-de-staatse-tijd