Prijs: uitverkocht

Het beoordelen van literatuur uit de eigen en voorbije tijd is gebonden aan conventies. Dat geldt ook voor de beoordeling van literatuur in literatuurmethoden en bloemlezingen van honderdvijftig jaar geleden, waarin schrijvers voor de leerlingen van toen een betrouwbaar beeld wilden schetsen van historische en moderne literatuur. Katholieke auteurs van schoolboeken uit de negentiende en het begin van de twintigste eeuw moesten daarbij rekening houden met opvattingen over literatuur die voor een deel bepaald werden door de katholieke geloofsleer. Zij keken dus door een roomse bril. Waarom werden bijvoorbeeld rond 1900 in katholieke literatuurmethoden schrijvers als Multatuli en Couperus doodgezwegen of scherp veroordeeld, terwijl nu al lang vergeten katholieke schrijvers de hemel in werden geprezen? Opvattingen over eigentijdse literatuur in de negentiende eeuw werden sterk beïnvloed door discussies in culturele tijdschriften over de gevaren van zedenbedervende lectuur en de waarde van moreel verheffende literatuur. Onderwijsgevenden vonden het vak lezen uitermate geschikt om katholieke geloofswaarheden uit te dragen. Het literatuuronderwijs in het katholieke voortgezet onderwijs in Nederland heeft in de periode tussen 1850 en 1920 daarom een belangrijke rol gespeeld in het proces van confessionalisering en verzuiling.

In dit boek wordt veel aandacht geschonken aan de onderwijsactiviteiten van de congregatie de Fraters van Tilburg, die met hun literatuurmethoden een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan het literatuuronderwijs in Noord-Brabant en daar buiten. De auteur onderzoekt in hoeverre de samenstellers van literatuurmethoden in hun zoektocht naar verantwoorde literatuur voor katholieken gereageerd hebben op kerkelijke richtlijnen en de inmiddels gevestigde neutrale canon voor het literatuuronderwijs.