‘s-Hertogenbosch op de drempel van een nieuwe tijd; aspecten van het economisch en sociaal leven na 1850

255 pagina’s Deze uitgave is niet meer te bestellen.

Bundel met vijf artikelen, waarvan het eerste – ruim honderd pagina’s – een overzicht geeft van alle bestaande en verdwenen industrietakken van de stad. Hoewel ‘s-Hertogenbosch zeker geen industriestad is in de gangbare betekenis van het woord, bestaat er wel vanouds een gevarieerd patroon van bedrijvigheden. Pas na de Tweede Wereldoorlog slaat de stad onder het bewind van burgemeester H. Loeff de weg in van een doelbewuste en succesvolle industrialisering.

Er is niet altijd sprake van een continue ontwikkeling van vóór 1850 en daarna. Sommige industrieën komen na die tijd op en verdwijnen weer. De aanvankelijke specialisatie in de scheepsbouw gaat teloor door nieuwe markten in België en een verzadiging van de vraag. Hoge ijzerprijzen door de Frans-Duitse Oorlog bemoeilijken het ontstaan van nieuwe industrieën. Bovendoen kampt de stad met gebrek aan grond (versingstad). Soms wijkt daardoor een plaatselijk bedrijf naar elders uit.

Behoudende voorkeur voor een handelsstad met betrekkelijke rijkdom blokkeert rond 1870 voldoende investeringen in nieuwe industrieën. Het stadsbestuur ziet zich vooral genoodzaakt hoge investeringen te plegen voor watervrijmaking. In de gedachtengang van liberale magistraten is bewust beleid voor industrialisatie voorlopig nog taboe. Waar elders op natuurlijke wijze tal van mogelijkheden voor vestiging van industrie aanwezig zijn, ontbreken die vóór 1875 in ‘s-Hertogenbosch volledig.

De vakbeweging komt pas einde van de negentiende eeuw van de grond, vooral geïnitieerd door de beter geschoolden. Bij de burgerij dringt pas enig sociaal besef door rond 1870, meer uit vrees voor rebellie en het opkomend socialisme. De woonomstandigheden van de arbeidende bevolking zijn treurig. Kosten voor levensoinderhoud stijgen in de negentiende eeuw veel sneller dan de lonen.

Rond de eeuwwende nemen schoennijverheid en sigarenindustrie en later drukkerijen en metaalbranche in de stad een grote vlucht. De dominerende plaats van de stad als handelscentrum neemt af ten gunste van een expanderende industrie. Volkshuisvesting en volkshygiëne krijgen later dan elders de aandacht van het gemeentebestuur.

Spin- en naaischolen, voornamelijk een vorm van werkverschaffing, ontstaan in het begin van de negentiende eeuw. De Konijklijke School voor nuttige en beeldende Kunsten start in 1812 als keizerlijke academie voor schilder- en beeldhouwkunst en architectuur. De naam blijft tot 1918 ongewijzigd; daarna Koninklijke School voor Kunst, Techniek en Ambacht (KTA). De ambachtsschool uit 1932 maakt daarvan met een aparte directie tot 1953 deel uit. In 1954 vindt deze in het stadsdeel West, achter het station, een eigen onderkomen. Dan ontstaan ook nieuwe vormen van middelbaar en hoger technisch onderwijs. Er is de naams- en functieverandering van de MTS in HTS en van de Hogere Zuivelschool in Hogere Agrarische School (HAS). De Academie voor Kunst en Vormgeving splitst zich na de Tweede Wereldoorlog eveneens af en gaat een eigen leven leiden.

Bijdragen van: H.A.M. Boekraad, H.F.J.M. van den Eerenbeemt, J.J.M. Franssen, P.A.M. van Ginneken, L.P.L. Pirenne en Th.A. Wouters.