388 pagina’s, dissertatie Deze uitgave is niet meer te bestellen
In zeventien hoofdstukken schildert de auteur het bewogen leven van de norbetijner pater Van den Elsen. Hij is in Gemert uit een boerenfamilie geboren en hij ontpopt zich van een eenvoudig kloosterling tot een vernieuwer van de abdij van Heeswijk, stichter van een eigen humaniora-opleiding en auteur van talrijke historische geschriften in polemisch-apologetische sfeer. Maar zijn eigenlijke betekenis is die van de strijdbare emancipator bij uitstek van de armelijke zandboeren van Brabant. Het keerpunt ligt in 1892, met een alarmerend artikel van zijn hand ‘De geduldige landman’in het Noordbrabantsch Dagblad. Emancipatie van een volstrekt afhankelijke boerenstad-in-nood ziet Van den Elsen in samenhang met de zedelijke betekenis van verbondenheid van de boer met de grond, waarop hij al generaties woont.
De landbouwcrisis in Nederland bereikt op het einde van de negentiende eeuw haar dieptepunt. Ontwikkeling van de boer door onderwijs, behartigd door de landbouwconsulent P. van Hoek, door toepassing van kunstmest, maar vooral door onderlinge samenwerking in coöperaties moet hem onafhankelijk maken van kapitalistische uitbuiting. Naar Gelders en Duits voorbeeld sticht Van den Elsen in 1896 de Noordbrabantse Christelijke Boerenbond (NCB), plaatselijke Raiffeisen-kredietbanken en melkverenigingen. Naast overtuigende sociale motieven bepleit door Van den Elsen, geheel in de sfeer van een rigide contra-reformatorische strijdbaarheid van afkeer van de boze wereld, een prominente plaats van de doprsgesstelijkheid in die ontwikkeling.
Emancipatie is immers niet alleen economisch gericht, maar ook defensief-katholiek: behoud van de roomse traditie inde geest van Rerum Novarum en tegen liberale vrijzinnigheid en opdringend socialisme. Het herstel van oude zeden en gebruiken en de strijd tegen de neutrale staatsschool, pers en boeken zijn terugkerende motieven. Interessant is Van den Elsens pleidooi voor een betere pachtwet, naar zijn inzien, terecht, de kern voor een nieuwe onafhankelijkheid van de Brabantse boer.