84 pagina’s Deze uitgave is niet meer te bestellen

De Magistraat van Nijmegen, een door coöptatie tot stand gekomen regentencollege, delegeert in de achttiende eeuw de armenzorg aan de Gerefformeerde Diaconie en aan de wijkmeesters. Die laatsten treden pas op na 1755, wanneer de Diaconie, om hoofdzakelijk financiële redenen, katholieken uitsluit van armenzorg. De oude instellingen voor hulp aan behoeftigen, zoals de gast- en weeshuizen, de Broederschappen en het door hen verzorgde krankzinnigenhuis vallen sedert het einde van de zestiende eeuw onder de macht en het beheer van het stadsbestuur. De Joden hebben hun eigen armenzorg, terwijl de Raad zich met de lutherse niet inlaat. De katholieken, hoewel de meerderheid van de bevolking uitmakend, ontberen eigen armenzorginstellingen. Ze zijn op de Diaconie, en later de wijkmeesters, aangewezen.

De verschillen tussen de bestuurlijke bovenlaag en de meerderheid van eenvoudige ambachtslieden en neringdoenden zijn groot. Maar de afstand tot de onderlaag van de stedelijke samenleving, volledig aangewezen op bedeling, is zo mogelijk nog aanzienlijker.

Het zijn met name de katholieken die in armoede verkeren. Zij behoren als bevolkingsgroep tot de minst draagkrachtigen, uitgesloten van openbare ambten. Doordat hen in 1747 het burgerrecht is ontnomen, hebben zijn evenmin toegang tot nering en bedrijf, die in handen zijn van de gilden. Zij vormen de verpauperde onderlaag van de bevolking tezamen met een kleine groep Joden, slachtoofer van de wangunst van alle bevolkingsgroepen en volledig aangewezen op schamele hulp uit eigen kring.

Wijkmeesters, in totaal 24 en wel 3 per wijk, zijn van gereformeerden huize. Ze nemen de taak van de Gereformeerde Diaconie over. Ze zien toe op clandestiene vestiging van ongewenste personen in de stad, verwijderen die zo nodig en zo mogelijk, leggen lijsten aan van behoeftigen en ondersteunen wie voor hulp in aanmerking komen. Dat gebeurt overigens alleen, zoals bij de Diaconie, aan wie daar zelf om vragen en nooit om noodlijdenden uit hun armelijke situatie te verheffen, slechts om ze in behoeftige omstandigheden in leven te houden.

Wie voorwerp is van hulp door Diaconie of wijkmeesters, valt ten prooi aan schande en algemene depreciatie. Na 1795 wordt de zorg voor katholieke armen door katholieken behartigd, omdat dan de rol van een dominante kerk is uitgespeeld. Het instituut van wijkmeesters komt in handen van katholieken.