Het boek gaat vooral over de vrouwen die destijds prostitutie bedreven. Jos vindt dat de hedendaagse benamingen als ‘prostituee’ en ‘sekswerker’ niet goed passen bij de vrouwen die hij beschrijft, en gebruikt daarom het woord ‘hoer’. Hij is er zich zeer wel van bewust dat het gewoonlijk pejoratief wordt gebruikt. Bovendien beseft hij terdege dat welke aanduiding dan ook oneigenlijk is, want die vrouwen en meisje waren zo veel meer dan dit etiket.
Er waren verschillende vormen van prostitutie in een grote vestingstad als ’s-Hertogenbosch waar gedurende de Staatse tijd altijd enkele duizenden soldaten in garnizoen lagen. De stad was als het ware een magneet voor hoeren. Er zijn verschillende vormen van prostitutie. Soldatenhoeren volgen de militairen van de ene naar de andere garnizoensstad. In ’s-Hertogenbosch is veel bordeelprostitutie. Daarnaast wemelde het van de tippelaarsters op straat. Vrijwel alle vrouwen die zich prostitueerden waren erg arm. De bordeelhoudsters hadden het financieel niet erg veel beter dan de hoeren.
Wassink vertelt dat er wel enkele vrouwen waren die niet uit een arm milieu kwamen. Zo was er Maria Catharina Heijnissen, stiefdochter van de stadsdokter van Hamburg, die wegliep met medenemen van het zilveren bestek van haar ouders. Ze verkocht het en van de opbrengst leidde ze een vrolijk leventje tot het geld op was. In 1755 belandde ze in ’s-Hertogenbosch in de prostitutie.
Juist die verhalen van uitzonderingen, zoals van Maria Cahtarina Heijnissen en van bordeelhoudster Lucia Hogendorp kunnen interessant zijn. De broer van Lucia was predikant in Zierikzee. Lucia dreef een bordeel vlakbij de bleekvelden in de buurt van de Catharinakerk in ’s-Hertogenbosch. Ze was ondernemend en omdat haar zaak niet zo goed liep, vertrok ze in 1784 met man en kinderen naar Amsterdam om in een louche danslokaal een beter bestaan op te bouwen. Haar man werd een soort uitsmijter bij een ander zaakje. Overdag ging Lucia met tweedehandskleren en huisraad langs de straat. In hun armetierige Amsterdamse behuizing herbergden ze ook nog twee jonge vrouwen.
Het leven in de grote stad viel Lucia tegen. Na een half jaar hield ze Mokum voor gezien en keerde met haar gezin terug naar de Diezestad, naar dezelfde buurt. Ze begon weer een bordeel, waarvoor ze een meisje uit Amsterdam had meegebracht. Haar zaakje kreeg een enigszins internationaal karakter. Er lagen in ’s-Hertogenbosch militairen uit vele streken van Europa, met name uit Zwitserland, het Duitse Rijk en Schotland. Zoals in veel Bossche bordelen werkte bij Lucia ook een meisje uit het Duitse Rijk. Bijzonder was dat ze korte tijd een Engelssprekend meisje uit Yorkshire, Maria Geffing, in huis had. Ze liet aan diverse mannen, via briefjes die haar veertienjarige dochter bezorgde, bekendmaken dat ze in hun eigen taal bediend konden worden.
Maria Greffing was negentien jaar toen ze in 1785 bij Lucia onderdak kreeg en had al een bewogen leven achter de rug. Op haar vijftiende was ze in Hull getrouwd met een Zwitser. In korte tijd waren drie kinderen geboren. Ze stierven alle drie heel jong. Omdat haar man in Hull niet goed aan de slag kon komen, was het stel naar Zwitserland gegaan. Tijdens die reis in 1784 waren ze door ’s-Hertogenbosch gekomen. In Zwitserland liep het huwelijk vrijwel meteen op de klippen. Maria besloot terug te reizen naar haar geboorteplaats en kwam weer door ’s-Hertogenbosch, maar nu alleen. Van een anonieme vrouw kreeg ze de tip dat ze goedkoop onderdak kon krijgen bij Lucia Hogendorp. Allicht had ze snel in de gaten in wat voor huishouden ze was beland. Het gebeurde dat Maria tussen twee mannen werd gezet om wijn met hen te drinken en om ze vervolgens aan hun gerief te helpen. Voor dat genot moesten de mannen haar twee gulden betalen. Maria moest, zoals gebruikelijk in veel bordelen, de helft daarvan afdragen aan Lucia, de hoerenwaardin.
Na tien dagen wilde Maria niet meer in de prostitutie werken en probeerde het huis te ontvluchten. Er brak een geweldige vechtpartij uit. De buren alarmeerden de militaire wacht. Lucia wist over de muur van het nabijgelegen bleekveld te klimmen en liet daar flinke bloedsporen op de lakens achter. Uiteindelijk werden alle vrouwen uit het bordeel gearresteerd. Verbanning was de geëigende straf voor prostitutie. Met Lucia liep het anders af. Haar broer, de Zeeuwse dominee, beloofde de opsluiting van Lucia zelf te regelen en voor de opvoeding van haar dochter te zorgen.
In het boek kun je veel meer lezen over vrouwen uit onder meer het Duitse Rijk en Zwitserland die voor werk op doortocht waren naar het rijke Holland en Zeeland en in ’s-Hertogenbosch bleven hangen om zich daar te prostitueren aan militairen en zo het hoofd boven water probeerden te houden.
Schilderij Pieter Codde (1628), Militairen in een wachtlokaal. Een vrouw zit bij een soldaat op schoot. De blik van de soldaat zegt genoeg. Foto: Hans-Peter Klut. Collectie Gemäldegalerie Alte Meister, Staatliche Kunstsammlungen Dresden.